woensdag 2 maart 2011

Kringen rond Ringel

Vandaag (woensdag 2 maart 2011) in PS Kunst van Het Parool: 'Kringen rond Ringel' door Mark Moorman.

Ringel Goslinga heeft in City people de mensen uit zijn eigen leven gefotografeerd - van zijn geliefde tot zijn favoriete kassajufrouw. En daarmee maakte hij ook een intrigerend portret van de stad Amsterdam en zijn bewoners. 'City people gaat over mijn dorp Amsterdam'.

Mark Moorman

Hoeveel mensen komt u tegen in, zeg, een week? Met hoeveel mensen heeft u vandaag, woensdag, gesproken? En dan echt alle mensen, van de gemompelde groet in de lift, tot en met de moeders en vaders op school, uw collega’s, de groenteman en dan dichter bij huis, uw geliefde, uw kinderen? Heeft u uw moeder al gebeld, vandaag, deze week? Hoe groot is uw kring eigenlijk, van uw naasten tot, in die buitenste cirkel van het alledaagse uw favoriete kassamedewerker bij de supermarkt?
En nog eens iets: is er verband tussen de omvang van de groep mensen die iemand om zich heen verzamelt en ons welzijn, of gaat het uitsluitend om de kwaliteit van de verbanden? Er zijn mensen (een stuk of 500.000.000) die precies kunnen aangeven hoeveel vrienden ze hebben, maar dan wel in de definitie van het sociale netwerk Facebook, dat het woord ‘vriend’ geannexeerd heeft en er een hele nieuwe betekenis aan heeft gegeven.
Als tegenhanger van een nieuwe generatie die moeiteloos honderden, zo niet duizenden vrienden verzamelt, hoor je de laatste tijd veel over Dunbar’s Getal, genoemd naar de Britse antropoloog Robin Dunbar. Hij kwam na een studie van verschillende samenlevingsvormen tot de conclusie dat een mens in staat was tot ongeveer 150 betekenisvolle relaties. Honderdvijftig vrienden (inclusief familie) is een gemiddelde, maar het idee is wel dat als je daar ver boven komt je aan de andere kant weer mensen begint te verliezen, al was het maar omdat er geen tijd is om ‘betekenisvol’ te zijn.
De Nederlandse fotograaf Ringel Goslinga (1969) is gefascineerd door de mensen om zich heen, al was het maar omdat exact in het midden van de kringen rond de fotograaf de fotograaf zelf te vinden is.
In 2007 had hij zijn eerste expositie in Foam met Family Tree (dat in 2008 in boekvorm verscheen), een intrigerende poging om zijn eigen stamboom in kaart te brengen. Hij volgde vier lijnen: zichzelf, zijn beide ouders, die scheidden toen Goslinga drie was, en zijn vriendin.
En in elke lijn zocht hij mensen op die hij op klassieke wijze, in zwart wit, portretteerde. ‘Family Tree is een zelfportret van Goslinga zonder dat hij zelf in beeld komt,’ schreef Jos Bloemkolk in deze krant naar aanleiding van de expositie.
En nu is City people verschenen, waarin Goslinga zijn eigen, particuliere stadsleven vastlegt. Net als Family tree is de fotograaf zelf de onzichtbare steen in de vijver en zien we alleen de kringen die hij veroorzaakt.
De stad uit City people is Amsterdam, en de ‘people’ zijn onderverdeeld in een aantal categorieën die met de camera worden onderzocht. De kring van neef Juda, een acteur, de kringen rond bevriend stel Noëlle en Jeroen, de wereld rond zijn pasgeboren zoon Yvan, de buren in het gebouw in Westerpark waar hij tot voor kort woonde, de mensen in de straat, de leveranciers en winkeliers en de werkrelaties.
Tenslotte een hoofdstuk over de mensen in de stad, toen de fotograaf erop uit ging en aan mensen wiens blik hij op een of andere manier ving vroeg of hij ze mocht fotograferen. En daarmee legde hij de vluchtige ontmoeting vast, essentieel onderdeel van het stadsleven.
Goslinga brengt zijn onderzoek in City people, en eerder in Family tree, zonder aarzelen in verband met het feit dat zijn ouders scheidden toen hij een jaar of drie was. “Als kind zag ik al dat hun levens zich opsplitsten in twee verschillende verhaallijnen, in twee verschillende werelden. Eens in de drie weken woonde ik bij mijn vader die in allerlei opzichten een buitenbeentje was. Als kind hou je je al bezig met de vraag hoe dit in elkaar zat en waar jezelf eigenlijk stond.”
Zijn vader was geboren als zoon van een zendingsarts in Nederlands-Indie. In de oorlog had de familie in een Jappenkamp gezeten; toen de familie na de oorlog werd verenigd ging de grootvader van Ringel weer op pad voor de missie. Zo groeide de vader van Ringel zelf praktisch zonder vader op, iets dat een diepe wond achterliet. Toen Ringel, na zijn studie aan de Amsterdamse fotoacademie had besloten zich in zijn familieleven te verdiepen, merkte hij dat het project Family tree hem het perfecte alibi verschafte om zijn eigen, uiteengevallen familie niet alleen met onbeschaamde nieuwsgierigheid tegemoet te kunnen treden, maar ook, in zekere zin, de geweken verhaallijnen weer bij elkaar te brengen.
Na de middelbare school wilde Ringel ‘iets medisch’ gaan doen, maar dat had misschien meer te maken met het voortzetten van de ‘medische lijn’ in de familie, met beide ouders die arts waren. Hij ging fysiothearapie studeren, maar ondertussen lag zijn hart al bij de fotografie. Hij had op zijn tiende, vlak voor een schoolreisje, een toestel gekregen en werd als vrij verlegen jongentje de officieuse fotograaf van de klas. “Ik ging feestjes fotograferen en waagde me met mijn camera wel op de dansvloer. Ik merkte dat ik opeens een rol kreeg: ik was ‘de fotograaf’.
En dan was er nog zoiets als ‘het leven van de kunstenaar’, zoals Ringel dat zag bij een tante, die nauwelijks kon rondkomen, maar een wonderbaarlijk aantrekkelijk bestaan had. En ze kon tekenen; uit het niets een boom met eekhoorns, op verzoek van haar betoverde neef. Later hoorde hij verhalen van een oom die op de grote vaart had gezeten, en die ooit fotograaf Ed van der Elsken aan boord had gehad. Zou met een camera om de nek ook het leven van een Van der Elsken in de buurt komen? Het was de eerste fotograaf die hij bewonderde; die harde zwart-wit beelden van de straat, lekker op pad en dan maar kijken!
Maar op de fotoacademie moesten ze aan een andere fotograaf denken, toen ze zagen in welke richting zijn stijl zich ontwikkelde: ‘’Ken je Koos Breukel?” Hij besloot om bij Breukel, meesterportretfotograaf, langs te gaan. “Zijn assistent ging net met zwangerschapsverlof en zijn hond legde meteen zijn hoofd op mijn schoot.” Het pleit was beslecht en Ringel Goslinga werd de assistent van Koos Breukel, waar hij jaren in de doka werkte en leerde hoe hij museumafdrukken van 50 bij 60 moest maken. Hij weet zijn allereerste les nog: zorg dat er geen fixeer aan je vingers zit als je tenminste niet je eigen vingerafdrukken op de print wil terugvinden.
Was het niet lastig om als beginnend fotograaf onder de vleugels van een fotograaf met een sterke signatuur als Breukel te schuiven? Maar voor Ringel was het helder: “Koos zoekt de pijnkant van het leven op en ik zoek mezelf in mijn directe omgeving.” Beide fotografen zijn ouderwetse analoge fotografen, die met grootbeeldcamera’s werken. De geportretteerden worden nadrukkelijk gefotografeerd: ze kijken naar een fotograaf die van het nemen een heel technisch ritueel maakt. Misschien hebben de meeste foto’s van Goslinga daarom iets ernstigs, iets plechtigs bijna. Dit is ver verwijderd van de uit de heup geschoten snapshot, waarin het leven wordt betrapt. De fotografie van Ringel Goslinga heeft zijn wortels in de vroege fotografie.
En wie zichzelf zoekt vindt altijd meer dan waar hij misschien rekening mee hield. De kringen rond Ringel raken talloze andere levens in de stad. De verslaggever komt in City people een aantal mensen tegen die hij zelf kent: de voormalige galeriehoudster die kinderboeken schrijft en een van de buurvrouwen van Ringel die ooit in de filmpromotie zat. Het is het fotografische equivalent van het plotseling opduiken van wederzijdse kennissen.
“City people is voor mijn zoontje. Ik merkte dat zo’n klein mannetje al een hele wereld om zich heen heeft.”
Die eerste kring van zoon Yvan werd de eerste cirkel van City people. Ringel fotografeerde de vroedvrouw, de ambtenaar die zijn zoon inschreef, zijn schoonouders en Géraldine, ‘moeder van Yvan’. En haar kenden we al uit Family tree, waar ze figureert als ‘girlfriend’.
Met dit boek voor zijn zoon heeft hij misschien ook een boek voor zijn vader gemaakt. En heeft hij antwoord gekregen op de vraag die hij zichzelf als kind al stelde: waar sta ik zelf eigenlijk? Kijk naar de kringen: precies tussen zijn vader en zijn zoon.

Ringel Goslinga: City People. Roma, €29,50.
Bij de betere boekhandel of via www.orderromapublications.org